het antwoord
the answer
ik
I
lezen
to read
luisteren
to listen
de tekst
the text
de vraag
the question
hij
he
mijn
my
we
ze
she; they
doen
to do
gaan
to go
hebben
to have
heten
to be called
kennen
to know, to be acquainted with
komen
to come
ontmoeten
to meet, to get acquainted
spreken
to speak
studeren
to study
werken
to work
wonen
to live (in a house, city)
zijn
to be
zitten
to sit
de
the
het
een
a; one
de arts
the doctor, the physician
de dag
the day
het Engels
the English language
het huis
the house
het jaar
the year
het medicijn
the medicine
Nederland
the Netherlands
de Nederlander
the Dutchman
het Nederlands
the Dutch language
de plaats
the place, the city
de psychologie
the psychology
het Spaans
the Spanish language
de stage
the internship
de studie
<li>the study</li><li>the research</li><li>the study room</li>
de trein
the train
de universiteit
the university
de vriend
the friend
de vriendin
the girlfriend, the female friend
goed
good, well
redelijk
reasonably, quite
vrij
free, vacant
in
in, into
met
with
naar
to
al
already
beetje
a little
daar
there
dank
thanks, thank you
deze
this, these
elk
every, each
geleden
ago
goh!
gosh!, well, well!
half
hallo
hello
hè
hey; phew; huh
hier
here
hoe
how
hoi
hi
ja
yes
meestal
usually, most of the time
nee
no
niet
not
nu
now, at present
ook
also, too, as well
soms
sometimes
sorry
het woord
the word
jullie
you (plural)
u
you (formal)
het voorbeeld
the example
wij
zij
WAAR
where
wanneer
when
wie
who
de achternaam
the surname, the family name
de naam
the name
de voornaam
the first name
het land
the country
het adres
the address
geboren
born
het miljoen
the million
vandaag
today
maandag
Monday
dinsdag
Tuesday
woensdag
Wednesday
donderdag
Thursday
vrijdag
Friday
zaterdag
Saturday
zondag
Sunday
goedemorgen
good morning
de morgen
the morning
de ochtend
vanmorgen
this morning
goedemiddag
good afternoon
goedendag
good day, hello
de middag
the afternoon
vanmiddag
this afternoon
de avond
the evening
goedenavond
good evening
vanavond
this evening
goedenacht
good night, sleep well
de nacht
the night
vannacht
tonight
de klok
the clock
de maand
the month
januari
January
februari
February
maart
March
april
April
mei
May
juni
June
juli
July
augustus
August
september
September
oktober
October
november
November
december
December
de letter
the letter
de leeftijd
the age
vragen
to ask
de bioscoop
the cinema
het café
the cafe, the pub
het concert
the concert
de film
the film, the movie
het zwembad
the swimming pool
de bibliotheek
the library
de dierentuin
the zoo
de discotheek
the disco
het park
the park
het postkantoor
the post office
het restaurant
the restaurant
de sporthal
the sports hall
het strand
the beach
het taalinstituut
the language institute
de tennisbaan
the tennis court
het theater
the theatre
het winkelcentrum
the shopping centre
dansen
to dance
drinken
to drink
eten
to eat
het fruit
the fruit
het geld
the money
kopen
to buy
lenen
to borrow; to lend
leren
to learn
de taal
the language
het dier
the animal
liggen
to lie (down)
de postzegel
the stamp
tennissen
to play tennis
winkelen
to go shopping
zwemmen
to swim
de beamer
the projector
de computer
the computer
de deur
the door
de jas
the coat
de kapstok
the peg
de lamp
the lamp
de landkaart
the country map
de muur
the wall
het plafond
the ceiling
het prikbord
the pin board
het raam
the window
de stoel
the chair
de tafel
the table (furniture)
de tas
the bag
de televisie
the television
de vloer
the floor
de agenda
the diary, the agenda
het cursusboek
the course book
het glas
the glass
de gum
the eraser
de map
the folder, the portfolio
het papier
the paper
de pen
the pen
het potlood
the pencil
het schrift
the exercise book
de stift
the marker
het woordenboek
the dictionary
het dorp
the village
de stad
the city
beantwoorden
to answer
de beker
the mug, the beaker
dubbel
double
de kerk
the church
schrijven
to write
Last changed10 months ago