de broer
de zus
de moeder
de vader
de dochter
de zoon
de ouders
der Bruder
die Schwester
die Mutter
der Vater
die Tochter
der Sohn
die Eltern
de letter
der Brief
de meneer
de mevrouw
excuseer
astublieft
der Herr
die Frau
Entschuldigung (höflich)
Bitte (höflich)
de naam
de voornaam
de achternaam
het beroep
de woonplaats
de geboorteplaats - geboren in …
de stad
de straat
het gezin
getrouwd - gescheiden
dood
———————
de bediende
der Name
der Vorname
der Nachname
der Beruf
der Wohnort
der Geburtsort - geboren in …
die Stadt
die Straße
die Familie
verheiratet - geschieden
tot
der Beamte
de vriend
de vriendin
der Freund
die Freundin
de dokter
de verpleegkundige
der Arzt
der/die Pfleger/in
het alfabet
das Alphabet
heten
(ik heet, je heet, hij heet, we heten, jullie heten, ze heten) -> u heet
heißen
de professor
de student
de studente
de filosoof
de filosofe
de economie
der Professor
der Student
die Studentin
der Philosoph
die Philosophin
die Wirtschaft
zijn
(ik ben, je bent, hij is, we zijn, jullie zijn, ze zijn)
-> u bent
sein
(ich bin, …)
natuurlijk
natürlich
dag ____ (bij ontmoeten)
dag! (bij weggaan)
Hallo! / Tschüss!
de collega
(de ex-collega)
der Kollege
(der ehemalige Kollege)
het beetje
das Bischen
goed
prima, super
uitstekend,
tof
interessant
gut
ausgezeichnet
großartig
het Nederlands
das Niederländisch
Goedendag
Goedemorgen (07:00 - 12:00)
Goedemiddag (12:00 - 18:00)
Goedenavond (18:00 - 23:00)
Guten Tag/ Morgen/ (Mittag)/Abend
ontmoeten
treffen, kennenlernen
de huisvrouw
de journalist
de ingenieur
de assistent(e)
de filosoof - de filosofe
de accountant
de advocaat
die Hausfrau
der Journalist
der Ingenieur
der/die Assistent/in
der/die Philosophe/in
der Steuerberater
der Rechtsanwalt
der Sachbearbeiter
weggaan
verlassen (weg gehen)
tot ziens
Bis bald!
de jongen
de man
de vrouw
de baby
het meisje
het kind
der Junge
der Mann
das Mädchen
das Kind
hier
Hoi!
Hi! (informell)
komen
kommen
spreken
-> ik spreek, je spreekt, hij spreekt
sprechen
studeren
-> ik studeer, je studeert, hij studeert
studieren
welkom
wilkommen
de bus
de auto
de trein
het vliegtuig
der Bus
das Auto
der Zug
das Flugzeug
de identiteitskaart
der Ausweis
de koffie
de thee
de wijn
de melk
het water
het bier
het fruitsap (het sap)
der Kaffee
der Tee
der Wein
die Milch
das Wasser
das Bier
der Fruchtsaft
de krant
het tijdschrift
het boek
die Zeitung
die Zeitschrift
Dit boek is het boek van Tom en dat is het boek van jouw. 📚
(bepaald - het of de)
Een kopje koffie is heerlijk. ☕
(onbepaald - een)
Das is das Buch von Tom und das ist das Buch von dir. 📚
Ein Kaffee is herrlich. ☕
de winkel
der Laden
prettig
“Prettig reis!”
angenehm
“Angenehme Reise!”
de reis
die Reise
samen
alleen
zusammen
alleine
gaan
(ik ga, je gaat, hij gaat, we gaan, jullie gaan, ze gaan) -> u gaat
gehen
werken
(regelmatig)
arbeiten
wonen
(ik woon, je woont, hij woont, we wonen, jullie wonen, ze wonen) -> u woot
wohnen
hebben
(ik heb, je hebt, hij heeft, we hebben, jullie hebben, ze hebben) -> u hebt
haben
maar
aber
al lang
Ze wonen al lang in Gent.
seit langem
Sie wohnen seit langem in Gent.
ander(e)
An is de andere dochter.
andere
An ist die andere Tochter.
de kaart
die Karte
de vraag
die Frage
het departement
die Abteilung
doen
(ik doe, je doet, hij doet,…)
tun
daar
Maar on Oost-Wallonië is ook het Duits een officiële taal. 80.000 mensen spreken daar Duits.
dort
dus
België is dus een federale staat
also
Belgien ist also ein Föderalstaat.
iets
etwas
nog
dennoch
de Belg
de Vlaming
de Waal
de autonomie - autonoom
de regio
de provincie
de hoofdstad
de inwoner
de taal
de koning
de staat
het Duits
het Frans
het land
het miljoen
het parlement
der Belgier
der Flame
der Walonier
die Autonomie
die Region
die Provinz
die Hauptstadt
der Einwohner
die Sprache
der König
der Staat
das Deutsch
das Französisch
das Land
die Milionen
das Parlament
de functie
die Funktion / die Aufgabe
de groep
die Gruppe
de mens
der Mensch
de rest
der Rest
het centrum
het noorden
het zuiden
Last changeda month ago