aanbevelen (empfehlen)
anbevolen
afgieten (abgießen)
afgegoten
bakken (backen)
gebakken
bedenken (ausdenken)
bedacht
beginnen (beginnen, anfangen)
is begonnen
begrijpen (begreifen, verstehen)
begrepen
beschrijven (beschreiben)
beschreven
bevinden (befinden)
bevonden
bezoeken (besuchen)
bezocht
bieden (bieten)
geboden
blijken (ersichtlich werden sich herausstellen)
gebleken
blijven (bleiben)
gebleven
brengen (bringen)
gebracht
denken (denken)
gedacht
doen (machen, tun)
gedaan
dragen (tragen)
gedragen
drinken (trinken)
gedronken
eten (essen)
gegeten
gaan (gehen)
gegaan
gelden (gelten)
gegolden
genieten (genießen)
genoten
geven (geben)
gegeven
hangen (hängen)
gehangen
hebben (haben)
gehad
helpen (helfen)
geholpen
heten (heißen)
geheten
hoeven / niet hoeven (brauchen, nötig sein, nicht brauchen, nicht müssen)
gehoeven - gehoefd
houden (halten)
gehouden
insluiten (einschließen)
ingesloten
kiezen (wählen, auswählen)
gekozen
kijken (sehen, kucken)
gekeken
klinken (klingen)
geklonken
komen (kommen)
gekomen
kopen (kaufen)
gekocht
krijgen (kriegen, bekommen)
gekregen
kunnen (können)
gekund
laten (lassen)
gelaten
lezen (lesen)
gelezen
liggen (liegen)
gelegen
lijken (gleichen, ähneln)
geleken
lopen (laufen, gehen)
gelopen
melken (melken)
gemolken - gemelkt
moeten (müssen)
gemoeten
mogen (dürfen)
gemogen
nemen (nehmen)
genomen
ontbijten (frühstücken)
ontbeten
ontspannen (entspannen)
onstspannen
ontvangen (bekommen, erhalten)
ontvangen
oversteken (überqueren)
overgestoken
raden (raten)
geraden
rijden (fahren, reiten)
gereden
ruiken (riechen)
geroken
schenken (schenken)
geschonken
schijnen (scheinen )
geschenen
schrijven (schreiben)
geschreven
slaan (schlagen)
geslagen
slapen (schlafen)
geslapen
spijten (leidtun)
gespeten
spreken (sprechen)
gesproken
staan (stehen)
gestaan
varen (fahren)
gevaren
vergeten (vergessen)
is vergeten
verkopen (verkaufen)
verkocht
vermijden (vermeiden)
vermeden
vertrekken (abfahren, weggehen)
vertrokken
vinden (finden, meinen)
gevonden
vragen (fragen)
gevraagd
waaien (weinen)
gewaaid
wassen (waschen)
gewassen
wegen (wiegen)
gewogen
weten (wissen)
geweten
willen (möchten, wollen)
gewild
worden (werden)
geworden
zeggen (sagen)
gezegd
zien (sehen)
gezien
zijn (sein)
geweest
zingen (singen)
gezongen
zitten (sitzen)
gezeten
zoeken (suchen)
gezocht
zwemmen (schwimmen)
gezwommen
Zuletzt geändertvor 16 Tagen