werken (arbeiten)
Stamm: werk
ik
werk
jij / je
werkt
u
hij
zij
het
wij
werken
jullie
drinken (trinken)
Stamm: drink
drink
drinkt
drinken
wonen (wohnen)
Stamm: woon
woon
woont
wonen
heten (heißen)
Stamm: heet
heet
heten
kennen (kennen, wissen)
Stamm: ken
ken
kent
kennen
Zuletzt geändertvor 16 Tagen